woensdag 19 december 2007

De Geest van onze spiritualiteit

Iedereen en alles maakt het duidelijk: spiritualiteit is een hot item. “Spiritualiteit” zelf is een modewoord en is in zijn ruime gebruik een naam even ronkend als geestesverruiming, levenskunst, levensverdieping, spirituele therapie, bewustzijn, inspiratie en vele andere. Het is een omvattende soortnaam, een verzamelnaam waar zowat alles in past dat niet zo gemakkelijk te vatten is. Zo mogen onze sport en ontspanning tegenwoordig ook graag een snuifje spiritualiteit hebben. Ikzelf word als filosoof ook steevast bij de spirituelen gerekend. Als mensen dan horen dat ik op de koop toe met de Bijbel bezig ben, is het hek helemaal van de dam. Alle mogelijke spirituele problemen en vragen worden me voorgelegd, en hoe meer nadruk ik leg op het feit dat ik eigenlijk niet zo hoog oploop met om het even welke soort spiritualiteit, hoe meer men aandringt . Probeer zo iemand maar eens diets te maken dat je gelovig, laat staan katholiek (!) bent en je er, in tegenstelling tot wat zij menen, wèl graten in ziet alles over de zelfde spirituele kam te scheren. Zo mag ik binnenkort met iemand over meditatief boogschieten gaan spreken omdat die persoon er zonder meer van uitgaat dat dit mij ongetwijfeld zal interesseren. Laatst was ik toch verwonderd: ik biechtte opnieuw aan iemand op welke opleiding ik had gedaan. Die persoon viel me bij. “Ik ben ook christen.” Toen ontspon zich een gesprek. Of beter: een gesprek stond op het punt zich te ontspinnen. Want, ach, ik houd u niet te lang in spanning, u vermoedt wel dat het niet goed afliep. Als zogenaamde christenen aan reïncarnatie beginnen en “God” met “spiritualiteit” verwarren, dan haak ik af. Die persoon op een vriendelijke manier afwimpelen en het gebeuren in een tolerant vergeten opzij schuiven, lukte echter maar matig. Het zou in elk geval toch weinig hebben mogen baten. Nog geen maand later werd ik uitgenodigd voor een boekvoorstelling. Het betreft, zo meende ik, een boek geschreven door een geloofsgenoot met ietwat bizarre overtuigingen, maar goed, oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. (Mt 7,1) Die avond stokte mijn adem. Hoe welwillender mijn poging om aan een vermeend geloofsgenoot wat krediet te schenken, des te pijnlijker de confrontatie met de werkelijkheid. Met het geloof had het boek weinig van doen; de namen “God” en “Jezus” figureerden erin als toevallige, plaatselijke, cultuurgebonden termen voor “het spirituele”. Het goddelijke – dat wat we volgens onze lokale conventies “God” noemen – bereiken en bij onszelf zijn, is het ultieme spirituele doel dat we kunnen nastreven door naar behoren te mediteren; en voor goede raad daar omtrent mag de man van Nazareth allerhande kleine en grotere boeddha’s vergezellen. Alsof dit alles nog niet genoeg was om mijn zinnen volledig te verbijsteren, kwam ik in die dagen in contact met een hele groep van dergelijke “spiritualiteits-christenen”, mensen die het mogelijk achten God te vinden met tarot-kaarten, die mantra’s tekenen om Christus na te volgen en voor wie Isis en Maria een soort koppel vruchtbaarheidsgodinnen zijn. Een wee gevoel houd ik eraan over. Een allegaartje new age onder de noemer christendom. Zoekt u zelf maar eens onder “spiritualiteit” op het net. Waanzinnig!

Evangelium et Spiritus

Nu het weer de tijd is van pompoenen, van geesten en graven, de tijd van engeltjes en spirituele wezens, van vroeg donker en hang naar oude verhalen, moet het misschien nog maar eens gezegd: gelovigen zouden meer kies moeten zijn in hun woordgebruik. Niet omdat ze minder aanstootgevend zouden moeten zijn, zich de publieke opinie minder op de hals zouden moeten halen of minder mensen zouden moeten kwetsen, maar om de geloofsboodschap minder onrecht aan te doen en te laten aandoen. Want de net genoemde strekkingen zijn des te gevaarlijker naarmate zij in sommige uitingen en in hun terminologie die van de christelijke boodschap en haar mystiek benaderen of overnemen. Wanneer we halve waarheden en bedenkelijke afkooksels van de christelijke boodschap gedogen, geven we krediet aan een bepaald flou dat het voor de meeste gelovigen onmogelijk maakt het onderscheid te vinden tussen de ontdekking van nieuwe aspecten van hun geloof en zaken die haaks op hun geloof staan. Daarom is het belangrijk eraan te herinneren dat onze goede boodschap (eu-angelion) een delicaat kleinood is dat met ontzag behandeld dient te worden. Er is weliswaar altijd interpretatie nodig, maar evenzeer een grote schroom en de zorg het basisprincipe van het christendom nooit te verloochenen, namelijk dat voor een christen de persoon Christus de weg is langs waar wij tot de Vader komen en dat het de Geest is die het ons geeft die weg te mogen en te kunnen volgen. Als een christen het over spiritualiteit heeft, gaat het over die Geest (Spiritus), en niet over onze geestesgesteldheid of ons bewustzijn dat men, wanneer men het “verruimd” noemt, al spiritueel genoeg vindt.

Tolerantie en heilige woede

Ik veroorloof me te zeggen dat er onder christenen een te grote laksheid is voor zichzelf, we zijn te gezapig in onze mildheid, te tolerant ten opzichte van onze eigen onnauwkeurigheid, en we noemen het “tolerantie voor de ander”.

Het individu oordelen is niet mijn werk. God schouwt de harten. Maar we dienen wel behoedzaam te blijven. Het individu – met zijn eigenheid en andersheid, en de rijkdom en fouten die dit inhoudt – moet gewaardeerd en met de nodige nederigheid behandeld worden. Maar de tolerantie mag geen alibi zijn om de essentie van onze geloofsboodschap te veronachtzamen.

Aangenomen dat de gebrekkigheid van ons geloof, van de manier waarop we het vieren en uitdrukken, aangevuld wordt door het geheel van de kerkgemeenschap (Ecclesia supplet), dat Christus onze gebrekkigheid te hulp komt, dat God in de harten schouwt en het geloof van een onbespraakte, kleine man evenveel weegt in Gods ogen als dat van een grote, beroemde theoloog; kan ons taalgebruik, onze theologische onnauwkeurigheid ons dan verweten worden? Toch wel! Iedereen dient naar eigen vermogen zijn woorden te wikken en wegen. Mildheid is onze verplichting, maar we zijn evenzeer verantwoordelijk voor onze geloofsverkondiging (die onlosmakelijk verbonden is met de goede boodschap, die wil verkondigd worden).

Ik voor mijzelf vind dat in feite elk goed menend christen een soort heilige woede zou moeten bekruipen wanneer hij ziet hoe de schat van het geloof gekleed als een hoer en opgemaakt met goedkope kralen en geslepen glas verpatst wordt. Soit, al waren er maar een paar enkelingen die deze woede bekroop. Ook Paulus smeekt de jonge Kerk, bij name van Timotheüs, hartstochtelijk: “Bewaar de u toevertrouwde schat met de hulp van de heilige Geest die in ons woont”. (2Tim 1, 14) Iedereen kan, al naar gelang de Geest het hem geeft, deze schat bewaren en moèt dat ook in die mate doen. En dàt is spiritualiteit zoals een christen ze bedoelt: de door Christus volkomen geopenbaarde Liefde van God koesteren met de hulp van de heilige Geest.

In onszelf moeten we die Liefdesschat bewaren, “dat ze allen één mogen zijn; zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in Ons zijn” (Joh 17,21); in geloof en rede: “als iemand erkent dat Jezus de Zoon van God is, woont God in hem en woont hij in God” (1Joh 4,15). We moeten daarom behoedzaam zijn voor een verkondiging die in feite niet te rijmen valt met onze schat, met de “erkenning van Jezus, de Zoon van God”. Dat, zoals ik daarnet al schreef, bepaalde stromingen het discours van “de ons toevertrouwde schat” imiteren – bewust of onbewust, doordat ze bepaalde elementen overnemen, of enkel doordat ze zich een gevulgariseerde woordenschat toeëigenen –, maakt deze behoedzaamheid noodzakelijk. Want dat de verschillen subtiel lijken, maakt ze nog niet minder ingrijpend. En net doordat de verschillen in uitdrukking soms zo subtiel zijn, zijn ze zo gevaarlijk. Schijnbaar hetzelfde verbergt iets heel anders. Moet dus niet iedereen zich hoeden voor deze valsmunterij, en wie ze ziet ze niet aanklagen? Want spirituele misvattingen zijn als valse munten die, eens ze in het circuit zijn opgenomen, door vele onwetende handen worden doorgegeven.

Liefde en logos

Hoewel er pogingen bestaan om goede economen te zijn van onze christelijke huishouding, wordt onze geloofsschat in de praktijk als klatergoud behandeld. De manier waarop met de liturgie veel te onachtzaam wordt omgesprongen, is in dat opzicht paradigmatisch. Hoe komt het toch dat sommigen erin slagen het geloof te vieren zonder naar Gods Woord te luisteren? Ook is het geweldig dat iemand aan de gelovigen heeft geleerd dat ze in de mis poëzie kunnen gebruiken en hedendaagse muziek, maar dat niemand ze leerde waar die muziek moet voor dienen, en dat de Bijbel barst van poëzie. De bezorgdheid om de pertinentie en de sociale aanvaardbaarheid van de morele uitspraken van de Kerk is veel groter dan de angst om mensen van Christus weg te voeren door ongerijmdheden te verkondigen wanneer we ons geloof vieren of verkondigen.

Deze “tolerantie” is geen teken van liefde, maar laksheid en de kleinzielige angst aanstoot te geven door te zeggen dat iets niet door de beugel kan. Nochtans is de christelijke Liefde in essentie aanstootgevend. Want ze is zowel te groot, als niet mak genoeg. Ze komt niet overeen met de sociale conventies, en is net zo min politiek correct. “De liefde is geduldig en vriendelijk; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij verbeeldt zich niets” (1Kor 13,4)… maar tevens gebaseerd op een bepaalde rede, de logos (rede, woord) die Christus zelf is. Vandaar dat Paulus verderop in zijn brief aan Timotheüs schrijft: “Ik bezweer u voor het aanschijn van God en van Christus Jezus die levenden en doden zal oordelen, bij zijn verschijning en bij zijn koningschap: verkondig het woord, dring aan te pas en te onpas, weerleg, berisp, bemoedig, in één woord, geef uw onderricht met groot geduld”. (2Tim 4, 1-2)

Hieruit leer ik drie dingen. 1. Een Kerk is geen politiek bestel dat een rechtvaardigheid op maat van de pluraliteit van zijn burgers moet handhaven. De Kerk, of de gelovige moet “te pas en te onpas” zijn geloofsessentie beleven, en dat wil ook zeggen: te pas en te onpas getuige zijn van een orde die niet politiek correct is. 2. De Kerk is nochtans niet gewoon het niet politiek correcte. Neen, ze is getuige van een orde die niet van de wereld is – om de Schrift te parafraseren (Joh 15, 19; 17, 14-16). Het geloof en het geloofsleven vereisen een zekere logos die bovenmenselijk is, en die autoriteit heeft op een ander niveau dan de politieke, rechterlijke of politionele macht. “Weerleg, berisp, bemoedig, onderricht!” 3. Maar doe dat alles “met groot geduld”. Het gaat om een rigoureus bestel van het rechte Geloof (orthodoxie) en de juiste Hoop, maar de Liefde is de grootste. (1Kor 13,13) Liefde is de grootste – van de drie (!). Wie liefde (met kleine letter) verkondigt is een goed mens, misschien wel een religieus mens, maar zeker niet noodzakelijk een christelijk mens. Als een christen “Liefde” zegt, bedoelt hij die welke het (onvolmaakte) beeld is van de goddelijke interpenetrerende Liefde van Vader, Zoon en Geest.

Het huis op de rots

Toch laten we dus om één of andere reden toe dat iets dat “liefde” genoemd wordt, en dat naar bepaalde normen wel “goed” is, maar niet christelijk, de plaats inneemt van de Liefdesschat. Wanneer een dergelijke liefde (met kleine letter) ons enige doel wordt, hebben we inderdaad het innerlijke christendom niet nodig. Een amalgaam van “gelukstechnieken”, een verzameling van goede, zachte houdingen naar onszelf en anderen kan dan de klus klaren. Reiki, yoga, mantra’s, klankschalen, tarot, … laat maar komen.

Om de ware Geest van Liefde in onze spiritualiteit te bewaren, dragen kerkgangers en verantwoordelijken in de Kerk dezelfde verantwoordelijkheid en moeten die volgens mij ook opnemen. Laten we de hiërarchie in de Kerk ook eens durven beleven in dat perspectief. Neem ik het mijn architect kwalijk dat hij de grenzen van het mogelijke aanduidt wanneer ik mijn huis bouw? Ik richt mijn huis in naar mijn smaak en ik bouw het volgens mijn verlangens, maar niet volgens mijn wetten. Daarom waarschuwt Paulus Timotheüs: “Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen. Zij zullen zich een menigte leraars aanschaffen naar eigen smaak, die hun naar de mond praten. En zij zullen hun oren sluiten voor de waarheid om te luisteren naar allerlei mythen”. (2Tim 4,2-4) We “sluiten onze oren voor de waarheid” en houden meer van het “iedereen zijn ding”, van “als we maar gelukkig zijn”. Daardoor laten we zèlf toe dat van onze schat niet veel meer over blijft dan een geheel van levenloze symbolen die op de wijze van kabbala en joodse letters voor wie geen woord Hebreeuws kan lezen, op de wijze van Keltische mythen als een hybride mengeling tussen Celtic muziek en trollenverhalen dienst doen voor het tekenen van “mystieke” prentjes op tarot-kaarten.

Pieter Bob Van Petegem

Filosoof & Exegeet

Geen opmerkingen: