woensdag 19 december 2007

De Geest van onze spiritualiteit

Iedereen en alles maakt het duidelijk: spiritualiteit is een hot item. “Spiritualiteit” zelf is een modewoord en is in zijn ruime gebruik een naam even ronkend als geestesverruiming, levenskunst, levensverdieping, spirituele therapie, bewustzijn, inspiratie en vele andere. Het is een omvattende soortnaam, een verzamelnaam waar zowat alles in past dat niet zo gemakkelijk te vatten is. Zo mogen onze sport en ontspanning tegenwoordig ook graag een snuifje spiritualiteit hebben. Ikzelf word als filosoof ook steevast bij de spirituelen gerekend. Als mensen dan horen dat ik op de koop toe met de Bijbel bezig ben, is het hek helemaal van de dam. Alle mogelijke spirituele problemen en vragen worden me voorgelegd, en hoe meer nadruk ik leg op het feit dat ik eigenlijk niet zo hoog oploop met om het even welke soort spiritualiteit, hoe meer men aandringt . Probeer zo iemand maar eens diets te maken dat je gelovig, laat staan katholiek (!) bent en je er, in tegenstelling tot wat zij menen, wèl graten in ziet alles over de zelfde spirituele kam te scheren. Zo mag ik binnenkort met iemand over meditatief boogschieten gaan spreken omdat die persoon er zonder meer van uitgaat dat dit mij ongetwijfeld zal interesseren. Laatst was ik toch verwonderd: ik biechtte opnieuw aan iemand op welke opleiding ik had gedaan. Die persoon viel me bij. “Ik ben ook christen.” Toen ontspon zich een gesprek. Of beter: een gesprek stond op het punt zich te ontspinnen. Want, ach, ik houd u niet te lang in spanning, u vermoedt wel dat het niet goed afliep. Als zogenaamde christenen aan reïncarnatie beginnen en “God” met “spiritualiteit” verwarren, dan haak ik af. Die persoon op een vriendelijke manier afwimpelen en het gebeuren in een tolerant vergeten opzij schuiven, lukte echter maar matig. Het zou in elk geval toch weinig hebben mogen baten. Nog geen maand later werd ik uitgenodigd voor een boekvoorstelling. Het betreft, zo meende ik, een boek geschreven door een geloofsgenoot met ietwat bizarre overtuigingen, maar goed, oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. (Mt 7,1) Die avond stokte mijn adem. Hoe welwillender mijn poging om aan een vermeend geloofsgenoot wat krediet te schenken, des te pijnlijker de confrontatie met de werkelijkheid. Met het geloof had het boek weinig van doen; de namen “God” en “Jezus” figureerden erin als toevallige, plaatselijke, cultuurgebonden termen voor “het spirituele”. Het goddelijke – dat wat we volgens onze lokale conventies “God” noemen – bereiken en bij onszelf zijn, is het ultieme spirituele doel dat we kunnen nastreven door naar behoren te mediteren; en voor goede raad daar omtrent mag de man van Nazareth allerhande kleine en grotere boeddha’s vergezellen. Alsof dit alles nog niet genoeg was om mijn zinnen volledig te verbijsteren, kwam ik in die dagen in contact met een hele groep van dergelijke “spiritualiteits-christenen”, mensen die het mogelijk achten God te vinden met tarot-kaarten, die mantra’s tekenen om Christus na te volgen en voor wie Isis en Maria een soort koppel vruchtbaarheidsgodinnen zijn. Een wee gevoel houd ik eraan over. Een allegaartje new age onder de noemer christendom. Zoekt u zelf maar eens onder “spiritualiteit” op het net. Waanzinnig!

Evangelium et Spiritus

Nu het weer de tijd is van pompoenen, van geesten en graven, de tijd van engeltjes en spirituele wezens, van vroeg donker en hang naar oude verhalen, moet het misschien nog maar eens gezegd: gelovigen zouden meer kies moeten zijn in hun woordgebruik. Niet omdat ze minder aanstootgevend zouden moeten zijn, zich de publieke opinie minder op de hals zouden moeten halen of minder mensen zouden moeten kwetsen, maar om de geloofsboodschap minder onrecht aan te doen en te laten aandoen. Want de net genoemde strekkingen zijn des te gevaarlijker naarmate zij in sommige uitingen en in hun terminologie die van de christelijke boodschap en haar mystiek benaderen of overnemen. Wanneer we halve waarheden en bedenkelijke afkooksels van de christelijke boodschap gedogen, geven we krediet aan een bepaald flou dat het voor de meeste gelovigen onmogelijk maakt het onderscheid te vinden tussen de ontdekking van nieuwe aspecten van hun geloof en zaken die haaks op hun geloof staan. Daarom is het belangrijk eraan te herinneren dat onze goede boodschap (eu-angelion) een delicaat kleinood is dat met ontzag behandeld dient te worden. Er is weliswaar altijd interpretatie nodig, maar evenzeer een grote schroom en de zorg het basisprincipe van het christendom nooit te verloochenen, namelijk dat voor een christen de persoon Christus de weg is langs waar wij tot de Vader komen en dat het de Geest is die het ons geeft die weg te mogen en te kunnen volgen. Als een christen het over spiritualiteit heeft, gaat het over die Geest (Spiritus), en niet over onze geestesgesteldheid of ons bewustzijn dat men, wanneer men het “verruimd” noemt, al spiritueel genoeg vindt.

Tolerantie en heilige woede

Ik veroorloof me te zeggen dat er onder christenen een te grote laksheid is voor zichzelf, we zijn te gezapig in onze mildheid, te tolerant ten opzichte van onze eigen onnauwkeurigheid, en we noemen het “tolerantie voor de ander”.

Het individu oordelen is niet mijn werk. God schouwt de harten. Maar we dienen wel behoedzaam te blijven. Het individu – met zijn eigenheid en andersheid, en de rijkdom en fouten die dit inhoudt – moet gewaardeerd en met de nodige nederigheid behandeld worden. Maar de tolerantie mag geen alibi zijn om de essentie van onze geloofsboodschap te veronachtzamen.

Aangenomen dat de gebrekkigheid van ons geloof, van de manier waarop we het vieren en uitdrukken, aangevuld wordt door het geheel van de kerkgemeenschap (Ecclesia supplet), dat Christus onze gebrekkigheid te hulp komt, dat God in de harten schouwt en het geloof van een onbespraakte, kleine man evenveel weegt in Gods ogen als dat van een grote, beroemde theoloog; kan ons taalgebruik, onze theologische onnauwkeurigheid ons dan verweten worden? Toch wel! Iedereen dient naar eigen vermogen zijn woorden te wikken en wegen. Mildheid is onze verplichting, maar we zijn evenzeer verantwoordelijk voor onze geloofsverkondiging (die onlosmakelijk verbonden is met de goede boodschap, die wil verkondigd worden).

Ik voor mijzelf vind dat in feite elk goed menend christen een soort heilige woede zou moeten bekruipen wanneer hij ziet hoe de schat van het geloof gekleed als een hoer en opgemaakt met goedkope kralen en geslepen glas verpatst wordt. Soit, al waren er maar een paar enkelingen die deze woede bekroop. Ook Paulus smeekt de jonge Kerk, bij name van Timotheüs, hartstochtelijk: “Bewaar de u toevertrouwde schat met de hulp van de heilige Geest die in ons woont”. (2Tim 1, 14) Iedereen kan, al naar gelang de Geest het hem geeft, deze schat bewaren en moèt dat ook in die mate doen. En dàt is spiritualiteit zoals een christen ze bedoelt: de door Christus volkomen geopenbaarde Liefde van God koesteren met de hulp van de heilige Geest.

In onszelf moeten we die Liefdesschat bewaren, “dat ze allen één mogen zijn; zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in Ons zijn” (Joh 17,21); in geloof en rede: “als iemand erkent dat Jezus de Zoon van God is, woont God in hem en woont hij in God” (1Joh 4,15). We moeten daarom behoedzaam zijn voor een verkondiging die in feite niet te rijmen valt met onze schat, met de “erkenning van Jezus, de Zoon van God”. Dat, zoals ik daarnet al schreef, bepaalde stromingen het discours van “de ons toevertrouwde schat” imiteren – bewust of onbewust, doordat ze bepaalde elementen overnemen, of enkel doordat ze zich een gevulgariseerde woordenschat toeëigenen –, maakt deze behoedzaamheid noodzakelijk. Want dat de verschillen subtiel lijken, maakt ze nog niet minder ingrijpend. En net doordat de verschillen in uitdrukking soms zo subtiel zijn, zijn ze zo gevaarlijk. Schijnbaar hetzelfde verbergt iets heel anders. Moet dus niet iedereen zich hoeden voor deze valsmunterij, en wie ze ziet ze niet aanklagen? Want spirituele misvattingen zijn als valse munten die, eens ze in het circuit zijn opgenomen, door vele onwetende handen worden doorgegeven.

Liefde en logos

Hoewel er pogingen bestaan om goede economen te zijn van onze christelijke huishouding, wordt onze geloofsschat in de praktijk als klatergoud behandeld. De manier waarop met de liturgie veel te onachtzaam wordt omgesprongen, is in dat opzicht paradigmatisch. Hoe komt het toch dat sommigen erin slagen het geloof te vieren zonder naar Gods Woord te luisteren? Ook is het geweldig dat iemand aan de gelovigen heeft geleerd dat ze in de mis poëzie kunnen gebruiken en hedendaagse muziek, maar dat niemand ze leerde waar die muziek moet voor dienen, en dat de Bijbel barst van poëzie. De bezorgdheid om de pertinentie en de sociale aanvaardbaarheid van de morele uitspraken van de Kerk is veel groter dan de angst om mensen van Christus weg te voeren door ongerijmdheden te verkondigen wanneer we ons geloof vieren of verkondigen.

Deze “tolerantie” is geen teken van liefde, maar laksheid en de kleinzielige angst aanstoot te geven door te zeggen dat iets niet door de beugel kan. Nochtans is de christelijke Liefde in essentie aanstootgevend. Want ze is zowel te groot, als niet mak genoeg. Ze komt niet overeen met de sociale conventies, en is net zo min politiek correct. “De liefde is geduldig en vriendelijk; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij verbeeldt zich niets” (1Kor 13,4)… maar tevens gebaseerd op een bepaalde rede, de logos (rede, woord) die Christus zelf is. Vandaar dat Paulus verderop in zijn brief aan Timotheüs schrijft: “Ik bezweer u voor het aanschijn van God en van Christus Jezus die levenden en doden zal oordelen, bij zijn verschijning en bij zijn koningschap: verkondig het woord, dring aan te pas en te onpas, weerleg, berisp, bemoedig, in één woord, geef uw onderricht met groot geduld”. (2Tim 4, 1-2)

Hieruit leer ik drie dingen. 1. Een Kerk is geen politiek bestel dat een rechtvaardigheid op maat van de pluraliteit van zijn burgers moet handhaven. De Kerk, of de gelovige moet “te pas en te onpas” zijn geloofsessentie beleven, en dat wil ook zeggen: te pas en te onpas getuige zijn van een orde die niet politiek correct is. 2. De Kerk is nochtans niet gewoon het niet politiek correcte. Neen, ze is getuige van een orde die niet van de wereld is – om de Schrift te parafraseren (Joh 15, 19; 17, 14-16). Het geloof en het geloofsleven vereisen een zekere logos die bovenmenselijk is, en die autoriteit heeft op een ander niveau dan de politieke, rechterlijke of politionele macht. “Weerleg, berisp, bemoedig, onderricht!” 3. Maar doe dat alles “met groot geduld”. Het gaat om een rigoureus bestel van het rechte Geloof (orthodoxie) en de juiste Hoop, maar de Liefde is de grootste. (1Kor 13,13) Liefde is de grootste – van de drie (!). Wie liefde (met kleine letter) verkondigt is een goed mens, misschien wel een religieus mens, maar zeker niet noodzakelijk een christelijk mens. Als een christen “Liefde” zegt, bedoelt hij die welke het (onvolmaakte) beeld is van de goddelijke interpenetrerende Liefde van Vader, Zoon en Geest.

Het huis op de rots

Toch laten we dus om één of andere reden toe dat iets dat “liefde” genoemd wordt, en dat naar bepaalde normen wel “goed” is, maar niet christelijk, de plaats inneemt van de Liefdesschat. Wanneer een dergelijke liefde (met kleine letter) ons enige doel wordt, hebben we inderdaad het innerlijke christendom niet nodig. Een amalgaam van “gelukstechnieken”, een verzameling van goede, zachte houdingen naar onszelf en anderen kan dan de klus klaren. Reiki, yoga, mantra’s, klankschalen, tarot, … laat maar komen.

Om de ware Geest van Liefde in onze spiritualiteit te bewaren, dragen kerkgangers en verantwoordelijken in de Kerk dezelfde verantwoordelijkheid en moeten die volgens mij ook opnemen. Laten we de hiërarchie in de Kerk ook eens durven beleven in dat perspectief. Neem ik het mijn architect kwalijk dat hij de grenzen van het mogelijke aanduidt wanneer ik mijn huis bouw? Ik richt mijn huis in naar mijn smaak en ik bouw het volgens mijn verlangens, maar niet volgens mijn wetten. Daarom waarschuwt Paulus Timotheüs: “Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen. Zij zullen zich een menigte leraars aanschaffen naar eigen smaak, die hun naar de mond praten. En zij zullen hun oren sluiten voor de waarheid om te luisteren naar allerlei mythen”. (2Tim 4,2-4) We “sluiten onze oren voor de waarheid” en houden meer van het “iedereen zijn ding”, van “als we maar gelukkig zijn”. Daardoor laten we zèlf toe dat van onze schat niet veel meer over blijft dan een geheel van levenloze symbolen die op de wijze van kabbala en joodse letters voor wie geen woord Hebreeuws kan lezen, op de wijze van Keltische mythen als een hybride mengeling tussen Celtic muziek en trollenverhalen dienst doen voor het tekenen van “mystieke” prentjes op tarot-kaarten.

Pieter Bob Van Petegem

Filosoof & Exegeet

dinsdag 18 december 2007

Hoop voor Dimi

Hoop voor Dimi.

Op 8 december publiceerde Dimitri Verhulst een column over de Pauselijke encycliek ‘Spe salvi’ waaruit vooral blijkt dat Verhulst de encycliek vermoedelijk niet gelezen en alleszins niet begrepen heeft. Het is miserabel te moeten lezen dat voor de heer schrijver klassiek Latijnse woorden, zoals ‘spe salvi’ een bron van onvervalste hilariteit zijn. Je zou voorwaar wanen niet De Morgen te lezen, maar de Volksgazet, die zich steeds mateloos opwond over ‘geleerde woorden die de werkmens niet kan verstaan’. Het wekt geen enkele verwondering dat de heer Verhulst die niet in staat blijkt de tekst contextueel en intertekstueel te lezen, terugvalt op het aloude procédé wat men niet aanvoelt of begrijpt dan maar uit te schelden.

Het is voor Verhulst duidelijk dat Benedictus XVI met de Latijnse titel voor zijn encycliek laat verstaan dat hij de gewone mensen niet wil bereiken en bewijst dat hij ‘zijn’ Kerk niet transparant wil hebben. De eerste encycliek, ‘Deus caritas est’, mag dan volgens Verhulst een meer welluidende naam dragen, de thematiek staat hem tegen. Want, weet Verhulst, de Paus zegt daarin dat men via de seksualiteit niet tot God kan komen. Verder wenst hij een notenapparaat en meent hij dat de bekendmaking van bronnen een meerwaarde zouden geven aan dat ‘opstel’.

Waarom schrijft Verhulst dingen die zo makkelijk te weerleggen zijn? Deus caritas est is net als Spe salvi beschikbaar op de website van het Vaticaan (www.vatican.va). In zes talen nog wel. Verhulst kan er zijn voordeel mee doen. Hij zou de encyclieken bijvoorbeeld kunnen lezen (begrijpen is, Verhulst erkent het zelf, teveel gevraagd). Mocht Verhulst enkel maar de conclusie van Deus caritas est gelezen hebben (randnummer 40-42), dan zou hij gemerkt hebben dat in die conclusie geen enkele verwijzing naar seksualiteit staat. Iets verder scrollen zou hem trouwens getoond hebben dat de eerste encycliek 36 voetnoten bevat.

Omdat hij zich in de voeten geschoten voelt wanneer de Paus schrijft dat Marx ondanks zijn goede bedoelingen de mensheid valse hoop gaf, vraagt Dimitri heel beleefd wat Zijn ‘visies op de toekomst zijn’, ‘voor onze lijkzak wordt dicht geritst’. Waarom komt Verhulst zaniken over zijn visieloze leven wanneer de Paus in Spe salvi over Marx schrijft dat die niet uitwerkte hoe die nieuwe wereld georganiseerd moest worden? De Paus geeft heel duidelijk aan dat de fout van Marx is de mens louter te beschouwen als product van economische omstandigheden. Het is, zoals Benedictus XVI terecht schrijft, niet mogelijk een mens te verheffen (verlossen) louter door een gunstig economisch klimaat te scheppen. In tegenstelling tot een dergelijk materialisme, verkondigt Benedictus XVI een Evangelie dat niet enkel informatief is, niet enkel kennis brengt (over bijvoorbeeld het hiernamaals), maar ook performatief. Hoop doet anders leven. Voor het overige is het nogal wiedes dat de Paus als hoofd van de Katholieke Kerk aan ongelovigen geen wereldse hoop kan garanderen. Het is trouwens bizar maar tekenend hoe zelfverklaarde atheïsten lastens de Katholieke Kerk blijven aanspraak maken op verlossing.

Het is natuurlijk ook jammer dat Verhulst geen onderscheid kan maken tussen de christelijke hoop op verlossing en de dagdagelijkse hoop op genezing van lichamelijke kwalen. Nochtans gaat de Paus vrij uitgebreid in op (morele en religieuze) verlossing en de manier waarop we aan werelds (bijvoorbeeld lichamelijk) lijden betekenis kunnen geven. Die uiteenzetting reduceren tot de keuze tussen chemotherapie en gebed is een vals dilemma en intellectueel volstrekt oneerlijk. De Paus schrijft net dat de rede een gift is, meer nog, dat God Rede en Liefde is, en voegt daaraan toe dat bij vooruitgang de morele en religieuze dimensie niet achterwege mag gelaten worden. Wij begrijpen niet welk probleem Verhulst daarmee kan hebben.

Verhulst schrijft dat hij intellectueel in de onmogelijkheid verkeert om te geloven in één God, in een eeuwigheid bestaande uit drie personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en dat Hij alles uit het niets heeft geschapen voor zijn eigen genoegen en doel.

Dat klopt, en los van zijn intellectuele beperkingen staat Verhulst trouwens niet alleen. Ook Augustinus kon dat niet. Daarom hebben we het over ‘geloven’ en niet over ‘weten’.

Verhulst schrijft verder dat de Paus Zijn ‘klep’ moet houden als het gaat over rechtvaardigheid en dat de Paus ‘crapuleus bezig’ is, nu de ‘grootste smeerlapperijen in onze geschiedenis’ op naam staan van de godsdienst.

Wij veronderstellen maar dat Verhulst het niet over de Godsvrede, katholieke scholen of ziekenhuizen, het engagement van talloze religieuzen door de eeuwen heen, de in abdijen en kloosters verwezenlijkte ontwikkelingen in de landbouw en voedselvoorziening of kunst en cultuur heeft. En we laten in het midden hoe het scheldproza van Verhulst dan wel omschreven hoort te worden.

Dat de Paus de beheerder zou zijn van het logistieke apparaat achter intense miserie door de wrede eeuwen klinkt misschien stilistisch mooi maar is finaal absurd. Bedoelt Verhulst dat de Katholieke Kerk instond voor de broodjesvoorziening en het transport van boevenbendes ten tijde van de pogroms?

De ‘ongeluksfabriek’ waarvan Benedictus XVI ‘beheerder’ is, biedt miljoenen gelovigen troost, hoop, liefde en verlossing. Wat Verhulst de mensheid buiten zwak beargumenteerde hatelijkheden te bieden heeft, blijft vooralsnog onduidelijk. Dat hij zijn talenten aanwendt voor iets constructiefs, in plaats van de leider van een gemeenschap waar hij buiten staat en die hem wel met rust laat door het slijk te halen.

Door Filips Defoort (filosoof), Jelle Flo (jurist) en Pieter Van Petegem (exegeet).

Mechelen, hoofdstad van Vlaanderen? Tut tut en nog eens tut.

Ik bekeek afgelopen weekend de bij De Standaard gratis te verkrijgen dvd Bye Bye Belgium. Blijkbaar leeft in flamingante kringen, in scherts of ernst, het idee dat Mechelen hoofdstad zou kunnen worden van Vlaanderen, mocht het gebeuren dat de Brusselaars zich na een afscheuring bij 't restant van België zouden wensen te voegen. Als argumenten zouden de centrale ligging en 't historische belang van de stad tellen.

Voor de Brusselaars die zich aan hun hoofdstedelijke verplichtingen zouden wensen te onttrekken pleit ik inschikkelijkheid. Uit een broek stijgen dampen op die de geest kunnen benevelen.

Tegen de flaminganten die dergelijke abominabiliteiten verkondigen wens ik strenger te zijn. Ik zeg hen zonder schroom: U dwaalt!

Mechelen, hoofdstad van Vlaanderen. Tut tut en nog eens tut.

Ik vestig eerst uw aandacht op de Mechelse situatie.

Enige jaren geleden was ik in Mechelen op weekend met de scouts.

Jongeren met petten in getunede auto's domineerden straatbeeld en -geluid.

Ik zag er Yves Desmet op een fiets rijden op het jaagpad langs de Dijle. Sindsdien horen ze mij lachen van Lochristi tot in Hansbeke iedere keer hij in zijn dorpsgazet schrijft dat hij zich richt tot een stedelijk publiek.

Bart Somers (geen fiets, wel terreinwagen, die heeft hij nodig om heelhuids door de Brusselse moerassen te geraken) zag ik er niet, maar 't schijnt dat de leden van zijn gemeenteraad hem ook niet vaak zien.

De plaatselijke voetbalploeg wordt Malinwa genoemd en zij waren voor de supporters van la Gantoise (daar ligt een echte stad, waar Leie en Schelde samenvloeien, en merk ook dat men in Gent beter Frans schrijft dan in Mechelen) reeds du caca vóór voetbalhooligans beseften dat ook in Wallonië tegen ballen wordt getrapt.

Malinwa, 't is een naam die men eerder verwacht terug te vinden in het stripalbum Kuifje in de Kongo (nu: Kuifje in Afrika, en binnenkort mogelijks ten prooi aan een nieuwe aanval van revisionisme, of gewoon verboden).

Enfin, dat Marcinelle aan de Dijle dat ons Hans Otten schonk, als hoofdstad van Vlaanderen, dat is een absurditeit, dat is uitgesloten.

Daarbij komt dat voor 't gros van de Vlamingen uit Vlaanderen, 't is te zeggen, Oost- en West – Vlaanderen en de door Frankrijk en Nederland bezette gebieden, de weg naar Mechelen over Brussel of Antwerpen loopt.
Centrale ligging, 't zal zijn. In Aarsele, Poperinge en zelfs Scheldewindeke lachen ze nu al met Brussel en de beslissingen die men daar neemt, en 't moerasgebied telt één miljoen inwoners, waaronder een honderdduizendtal Vlamingen (iets meer tussen negen en vier, wanneer 't ambtenarenlegioen de gebouwen van het ambitieus naamgegeven World Trade Center complex bemant), zo heb ik mij laten wijsmaken. Wat zou dat worden mocht 't Mechelen zijn.

U zegt: Mechelen is wél centraal gelegen in het toekomstige onafhankelijke Vlaanderen. Ik antwoord u: romantiek is een subjectief gevoelen, dat elkeen naar b'lieven invullen mag. In míjn romantisch Vlaanderen ligt Mechelen niet in Vlaanderen maar in Brabant.

Zijn er alternatieven denkbaar? Men zei dat Gent en Antwerpen elkaar het licht niet in de ogen gunden. Over Antwerpen kan ik kort zijn. Een Brabants vissersdorp is niet geroepen hoofdstad te worden van Vlaanderen.

Blijven over: Gent, Brugge en Kortrijk.

Gent is, net als Antwerpen overigens, een geuzennest. Nog voor de eerste stenen van de Sint-Baafsabdij gelegd werden, decreteerde reeds de burgemeester dat in stede van klokgelui, op zondagochtenden de internationale zou weerklinken, en op hoogdagen bandiera rossa.

Ik voeg hier in wat Gezelle over de socialisten had te zeggen:

(...) geen van die rooden,
die al leven de and'ren dooden;
vullen hunne zakken stijf;
loopen met een anders wijf;
met Geloove en Zeden gekken;
ander'lieden centen stekken;
spelen 't volksgezinde spel
en doen eerst hun zelven wel.


Daarbij komt dat Gent niet alleen een rood maar ook een nogal onzindelijk franskiljons nest is. In de woorden van Jacques Brel, in les F.: “Bien qu'il y ait des rues à Gand qui pissent dans les deux langues.

Gent mag dus ook eventueel bestaande hoofdstedelijke ambities opbergen.

Brugge, het Bokrijk van West-Vlaanderen, zou een reële kanshebber zijn. Evenwel heeft de stad in het verleden bewezen onbetrouwbaar te zijn. Want wat schreef Robrecht van Bethune, zoon van Gewijde van Dampierre, Leeuw van Vlaanderen, voorvechter van de Vlaamse Beweging voor die wist dat ze bewoog, op 5 oktober 1280 aan de Bruggelingen? Ik citeer uit het boek van J.F. Verbruggen en Rolf Falter:

“nous vous mandons que ces oustrages, ces mesfais
et ceste desobeyssance vous veneis amender a no volontei
comme gens qui se est desloiautee, ce prochain joesdi
qui sera landemain de le Saint Denis a Warneston,
si chier ke vous aveis vos vies. Et ci ce ne voleis faire,
nous vous faisons savoir, par le teneur de ces
presentes lettres, que nous le vengerons a no pooir.”

't Is een raar Middeleeuws Nederlands, Vlaams of Diets dat de Leeuw van Vlaanderen hanteert, maar er blijkt duidelijk uit dat hij niet tevreden is over de Bruggelingen.

Blijft over: Kortrijk.

Kortrijk beschikt over vele kwaliteiten die haar geschikt maken als toekomstige hoofdstad van Vlaanderen.

Mechelen is zoals gezegd de geboortestad van Bart Somers. Kortrijk schonk ons Lien Van de Kelder en Jan Palfijn, die de verlostang uitvond.

Kortrijk is enigszins centraal gelegen. De nabijheid van een Vlaamse hoofdstad zal een hart onder de riem zijn van onze Vlaamse broeders in Rijsel en Robeke die zuchten onder 't Franse juk.

Bij Kortrijk werd de Guldensporenslag gestreden. Een heilige mijlpaal in de geschiedenis die het werkelijke historische belang van het moddergevecht op de Groeningekouter tussen de troepen van de Franse koning en zijn opstandige vazal ten zeerste overstijgt. Al die romantische Vlaamsnationalisten uit Antwerpen en omstreken zullen zich dus graag neerleggen bij de logische keuze voor Kortrijk.

Kortrijk is ook de hoofdstad van Zuidwest-Vlaanderen, ook nog het Texas van Vlaanderen genoemd, een gebied dat het economisch kloppende hart van België vormt, waar ondernemingszin in kleinere KMO's met onderbetaalde werknemers die wroeten en niet zagen hoogtij viert, en waar de koppige, noest werkende Vlaming alles in het werk stelt om zijn zuurverdiende daghuur aan de grijpgrage klauwen van de Staat te onttrekken. Dit moet de rechtsliberalen die sinds kort en op basis van economische motieven ook voor Vlaamse onafhankelijkheid pleiten toch ook een plezier doen.

Hoewel de verfijnde en ontwikkelde Kortrijkzanen net zoals de Gentenaren en in tegenstelling tot die van Mechelen, vaak kunnen bogen op een goede kennis van het Frans, plassen de straten er niet, laat staan dat zij zulks in twee talen zouden doen. Daarop wordt nauwlettend toegezien door generaties van brave katholieke burgervaders.

Tot slot vestig ik uw aandacht op de internationale uitstraling van Kortrijk. Onlangs was ik in Drongen iets aan 't drinken met een kameraad uit De Pinte en zijn echtgenote die afkomstig is uit Bavikhove.
'Vanwaar zijt gij,' vroeg die echtgenote mij.
'Van Kortrijk,' antwoordde ik.
'Ge zout 't nochtans niet zeggen.'
'Ik weet het, ik heb een Gents accent, maar mijn pa is van Lauwe en mijn ma van Wielsbeke, en zelf ben ik geboren in Kortrijk.'
'Jamaja, uw ma is van Wielsbeke en uw pa is van Lauwe, dan moet ge niet zeggen dat ge van Kortrijk zijt hé. Iedereen is geboren in Kortrijk. Ik ben ik ook geboren in Kortrijk. En denken dat ik al helegans geïntimideerd was omdat ik dacht, dju toch, ik moet opletten, ik spreek hier met iemand van Kortrijk, dat is chique volk.'

Kwesties

Questie is een aardig woord!
'k Heb het in 't latijn gehoord,
en in 't engelsch, menigmaal
ook al in de fransche taal
maar in geene en komt het voort
lijk in 't aardig vlaamsche woord

'Questie', zeg' me, in pijne en druk,
'Questie is't geen vlaamsch geluk?
Questie wat ons overhangt:
of een koe geen' haze vangt

Questie hier en questie daar:
questie leve ik 't enden 't jaar?',
'k Had geen prente om in mijn blad,
- questie of gelooft gij dat?-

en men zei: 'Nu drukt mijnheer
zonder prent', voor d'eersten keer
- 'Questie!' zeide ik, en ik vond
een versierde Q terstond

'Dat en past niet!' zei men, 'K
dient voor Q in 't vlaamsch; 't is waa'!'
- 'Questie', zei'k, 'of K voor Q
ook niet dient?' Wat dunkt er u?...

Wel! Terwijl gij wikt en weegt,
lezer, wie daar onrecht heeft,
'k zette Q en 'k houde.. Hoort:
questie is een aardig woord.

Guido Gezelle, geciteerd uit: Johan Van Iseghem, “Gezelle humorist”, Davidsfonds/Clauwaert, Leuven, 1999